Uitzendkrachten hebben recht op dezelfde beloning als de medewerkers in vaste dienst bij het bedrijf waar zij aan het werk zijn. Bovendien hebben ze minimaal recht op het minimumloon.

In  de CAO voor Uitzendkrachten staat om welke beloning het precies gaat. Daarnaast kent deze cao een eigen regeling voor de beloning tijdens ziekte, vakantie en feestdagen.

Op deze pagina

inlenersbeloning

Een uitzendkracht heeft volgens de CAO voor Uitzendkrachten recht op dezelfde beloning als het vaste personeel van de inlener in dezelfde of gelijkwaardige functie: de inlenersbeloning. Onder beloning wordt in dit geval verstaan:

  • het periodeloon in de schaal van de vaste medewerker die (nagenoeg) hetzelfde werk doet

  • atv/adv (naar keuze van de uitzendonderneming te compenseren in tijd of geld)

  • alle toeslagen, bijvoorbeeld ploegen, onregelmatigheids- en overwerktoeslag 

  • algemene (doorgaans jaarlijkse) loonsverhoging, ook als deze met terugwerkende kracht wordt vastgesteld

  • periodieken

  • kostenvergoedingen, bijvoorbeeld een reiskosten- of thuiswerkvergoeding 

  • eenmalige uitkeringen 

  • vaste eindejaarsuitkeringen 

  • vergoeding voor reisuren/reistijd verbonden aan het werk, tenzij deze tijd als gewerkte tijd wordt aangemerkt.

De inlener moet de uitzendonderneming – correct, volledig en tijdig – informeren over de eigen beloningsregeling en wijzigingen daarin. De inlener is medeverantwoordelijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de juiste uitbetaling van het loon aan de uitzendkracht. Dit laatste staat in de Wet aanpak schijnconstructies (WAS).

In de CAO voor Uitzendkrachten zijn afspraken opgenomen die de regels rond de inlenersbeloning moeten vergemakkelijken en verduidelijken.

werkervaring telt mee bij inschaling

Bij het bepalen van het loon van de uitzendkracht (inschaling) moet ook  rekening worden gehouden met de relevante werkervaring van de uitzendkracht. Dit zijn de regels:

  • bij de inschaling wordt rekening gehouden met relevante werkervaring volgens het beleid bij de inlener

  • als er geen beleid is bij de inlener, stellen de uitzendonderneming en de inlener in overleg de inschaling en de positie in de schaal vast. Hierbij geldt wel dat een uitzendkracht met relevante werkervaring niet kan starten in de laagste trede van de functieschaal

  • bij terugkeer bij dezelfde inlener of binnen hetzelfde cao-gebied wordt uitgegaan van de eerdere inschaling.

Relevante werkervaring van de uitzendkracht wordt dus altijd beloond.

abu-loongebouw: voor de allocatiegroep

Als een uitzendkracht tot de allocatiegroep behoort, kan hij worden beloond volgens het ABU-loongebouw (zie CAO voor Uitzendkrachten). Tot deze uitzonderingsgroep behoren alleen de door de overheid aangewezen mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (o.a. Wet banenafspraak, Participatiewet en Wet werk en bijstand) en schoolverlaters zonder startkwalificatie. Voor hen gelden de salarisschalen van de inlener dus niet, maar een afwijkend loongebouw met periodieke verhogingen. Deze zogeheten ABU-beloning mag maximaal 52 (gewerkte) weken worden toegepast. Daarna krijgt de uitzendkracht salaris volgens de inlenersbeloning. Gaat het om een uitzendkracht zonder startkwalificatie die nog wat meer tijd nodig heeft om die startkwalificatie te behalen, dan mag de periode van 52 weken worden verlengd tot maximaal 104 gewerkte weken. 

  • uurlonen

In het ABU-loongebouw zijn de lonen uitgedrukt in uurlonen. De hoogte van het uurloon hangt af van de functie, bestaande uit de daarbij behorende activiteiten, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Voor het begin van de uitzending maakt de uitzendonderneming schriftelijk of digitaal de functiegroep aan de uitzendkracht bekend. De ABU-beloning betreft alleen het salaris (‘feitelijk loon’), de algemene loonsverhoging en de periodieken. Voor de overige beloningselementen, conform de elementen van de inlenersbeloning, geldt gewoon de inlenersbeloning. De ABU-beloning geldt dan als grondslag.

  • periodieken in het ABU-loongebouw

De uitzendkracht die is ingedeeld in het ABU-loongebouw heeft recht op een verhoging van het feitelijk loon met de voor zijn functiegroep toepasselijke periodiek als hij 26 weken heeft gewerkt. Daarbij wordt het uurloon twee keer per jaar (1 januari en 1 juli) aangepast met het percentage waarmee het wettelijk minimumloon wordt verhoogd (de ‘indexering’). 

Indeling in de functiegroep gebeurt aan de hand van het ABU-functieraster zoals opgenomen in de CAO voor Uitzendkrachten.